Kindervakantiewerk G.G.H.T.

Het Verhaal van het Kruidenvrouwtje Mina

Met dit verhaal neem ik jullie eerst mee terug in de tijd. Naar een tijd van lang vervlogen dagen. Ik neem jullie mee naar de middeleeuwen, om precies te zijn naar het jaar 1476. De mensen leefden toen natuurlijk veel anders dan wij nu. Ze hadden nog geen elektriciteit, geen badkamer, geen computer, maar wat voor dit verhaal heel belangrijk is: er waren geen doctoren. Er waren wel wat mensen die net deden alsof ze anderen beter konden maken. Vaak waren dat kappers, die, naast het knippen van je haren, ook meteen je rotte kiezen uit je mond kon halen of je been konden amputeren. Of ze verkochten flesjes met drankjes tegen de hoofdpijn, het hoesten of de pest. Vaak zat er in zo’n flesje niets meer of minder dan water uit een beekje of riviertje. Of erger, uit het kanaal waar ook het afval in gegooid werd. Zoals jullie misschien snappen ging dat niet altijd helemaal goed en mensen overleefden zo’n behandeling vaak ook niet.

Gelukkig waren daar ook de kruidenvrouwtjes. Zij waren geen arts, maar vaak wisten zij wel hoe ze iemand, die ziek was, beter konden maken. Hoe ze dat wisten? Dat hadden zij van hun moeder geleerd, en die weer van hun moeder en die weer van hun moeder en die…. Nou ja, je snapt het wel.
Zo woonde er in het bos, hier ongeveer een uurtje of twee lopen vandaan, een kruidenvrouwtje met de naam Mina. Ook al woonde Mina alleen in het bos, ze had het er best naar haar zin. Ze woonde in een klein, maar gezellig knus huisje. Het huisje had kleine raampjes en een rieten dak. De vloer binnen was belegd met simpele donkerrode tegels. Het huisje had maar één ruimte, die tegelijkertijd woonkamer, keuken en slaapkamer was. In de hoek stond een grote houtkachel die zorgde voor een lekkere warme temperatuur. Ook kon Mina op de kachel haar potje koken.
Naast het huisje was een grote tuin waar ze allemaal groente, fruit, maar vooral ook kruiden verbouwde. Kamille, voor iemand die verkouden was, of peterselie voor iemand die een ontstoken oor had. Of brandnetels, gewoon lekker voor de thee. Helemaal achterin de tuin stonden de bijenkorven van Mina, waar ze honing kon oogsten voor de zalfjes die ze maakten.

In en rond het huisje van Mina woonden ook een stuk of 5 poezen. Mina had ze nooit gekocht of geadopteerd, de poezen waren er gewoon altijd al geweest. Het waren echt haar vriendjes. Mina praatte met de katten alsof het mensen waren. Ze vertelde ze wat ze gedroomd had en wat voor drankjes ze aan het brouwen was of gewoon, zomaar een verhaal. De katten keken haar met grote ogen aan en luisterden aandachtig. Soms miauwden ze naar haar terug.
Alle katten hadden zo hun eigen taak. Mina had ze ook namen gegeven die die taken precies duidelijk maakten. De grote grijze kater met de witte streek over zijn neus, noemde ze “de poortwachter”. Hij hing altijd rond bij het poortje voor haar huisje en als er iemand over het pad aan kwam lopen, begon hij te miauwen. Iedere bezoeker werd met argusogen bekeken door Poortwachter. Nee, je kwam niet ongemerkt haar tuintje binnen. Poortwachter was verder heel erg lief voor de bezoekers van Mina. De grijs-zwart gestreepte kat noemde ze “Butler”. Butler bracht haar elke morgen een bloemetje dat hij in de tuin uitgezocht en “geplukt” had. Elke ochtend werd mina zo door een cadeautje van Butler wakker gekriebeld. Ook volgde hij Mina overal en liep altijd precies waar Mina heen wilde.
Dan had je nog de 2 zwarte poezen die altijd samen waren. Het waren zusjes uit hetzelfde nestje en konden niet zonder elkaar. Ze miauwden zelfs elkaars zinnen af. Ze noemden de poezen “Heen” en “Weer” en Mina moest altijd een beetje grinniken om de 2 beestjes. Deze poezen waren zo speels en buitelden regelmatig door de tuin, wanneer ze vlinders of insecten probeerden te pakken. 
De laatste kat bij het huisje van Mina, een lapjeskat, werd “Metgezel” genoemd. Ze zag hem bijna nooit, behalve als ze bij haar huisje weg ging. Wanneer ze het dorp in ging om wat inkopen te doen, of om gewoon een mooie wandeling te maken, dan liep hij ineens naast haar. Zo had ze de hele weg gezelschap.

Naast haar katten, kwamen er ook regelmatig mensen bij Mina over de vloer. Mensen van naburige dorpen die allerlei kwaaltjes hadden. Ze liepen het pad door het bos af, naar het huisje, waar ze begroet werden door het gemiauw van Poortwachter en de gezoem van de bijen. Om het huisje hing de geur van dennenbomen, jasmijn en passiebloemen. Bij het poortje riepen de mensen om Mina, die hen rustig tegemoet kwam. “Mina, heb je wat voor mijn ontstoken teen?”; “Och Mina, heb je een kruidendrankje voor onze Rinus? Hij moet al twee weken zo hoesten”; “Mina, mijn vader heeft zo’n rare plekken op zijn arm en zijn buik. Wat zou het kunnen zijn? En heb je een zalfje?”

Mina nodigde haar gasten uit in haar huisje en schonk ze een kopje kruidenthee in de winter of een glaasje vlierbessensap in de zomer. Ze ondervroeg de patiënt uitgebreid en ging daarna aan de slag. Ze maakte een drankje, een zalfje, of een olietje wat dankbaar in ontvangst genomen werd. Heel soms was de patiënt zo ziek dat Mina naar het dorp moest komen. Ze pakte haar grote mand met allerlei kruiden, kompressen en flessen en ging op weg. Aan haar zijde natuurlijk Metgezel, de lapjeskat.

Je zou denken, als je dit zo allemaal hoort dat de mensen in de dorpen Mina ontzettend aardig vonden en dat ze erg op haar gesteld waren. Maar dat was helemaal niet zo. De mensen waren wel heel blij met Mina in de buurt, maar ze waren ook wel een beetje bang voor haar. Ze dachten: “Als ze ons beter kan maken, dan kan ze ons misschien ook wel ziek maken.” Niet dat ze een reden hadden om dat te denken. Mina had nog nooit iemand ziek gemaakt of pijn gedaan, maar jullie weten ook wel dat mensen soms zomaar hele rare dingen over anderen kunnen denken of zeggen. Mina vond het niet leuk dat mensen zo over haar dachten, maar ze probeerde er zich zo weinig mogelijk van aan te trekken. Ze knuffelde haar katten, sprokkelde hout voor in de kachel en werkte in haar moestuin.

Op een dag, het was al wat later in de middag, kwamen er ineens een aantal personen het pad van Mina op gelopen. Poortwachter miauwde en Mina kwam al naar voren. Ze zag dat het een aantal kinderen uit het dorp waren. “Wat is er aan de hand”, wilde Mina vragen. Voor ze haar mond open kon doen, begonnen de kinderen te roepen: “Mina is een heks, ze gaat je pakken en dan eet ze je op!!” Mina schrok zo dat ze bijna omviel. De tranen sprongen in haar ogen. Poortwachter en Metgezel zetten de haren op hun rug op en begonnen hard te sissen. De kinderen rammelden aan het hek en renden daarna lachend weg. Mina was zo geschrokken. Snel ging ze haar huisje binnen. Ze zette een kopje thee met lavendel om weer rustig te worden. Heen en Weer kropen op haar schoot en likten de tranen van haar wangen, terwijl ze zachtjes miauwden.

Die nacht werd Mina opgeschrokken door harde knallen en een venijnig gekrijs van een kat. Mina rende naar buiten. En zag nog net een paar gestalten weg rennen, dwars door haar kruidentuin. Een boze zwerm bijen vloog achter de gestalten aan. Bij zonsopkomst zag Mina dat de nachtelijke bezoekers een bijenkorf kapot geslagen hadden en dat de meeste van haar kruiden vertrapt waren. Verslagen keek ze rond. In de verte hoorde ze rennende voetstappen en het boze gemiauw van Poortwachter. Katrien, de bakkersvrouw van het dorp kwam aanrennen. “Mina, Mina, je moet me helpen. Mijn zoon, Janus, zat vanochtend helemaal onder de bijensteken. En Pieter van de buren en Carolus, de zoon van de burgemeester, ook. Ik weet ook niet hoe het kan, maar alleen jij kan hen helpen. De jongens hebben zo’n pijn. Ze hebben me gesmeekt om je te halen”. Mina keek de vrouw verbijsterd aan. Ze keek weer naar haar verwoeste kruidentuin en de kapotte bijenkorven. Deze jongens….  Dat moesten de jongens zijn die haar bijenkorf en kruidentuin verwoest hadden. En toen deed Mina iets wat ze nog nooit gedaan had. Terwijl ze haar ogen strak op de tuin gericht hield, zei ze: “Nee. Nee, eerst moeten de jongens hun excuses aanbieden voor wat ze aangericht hebben. Dan pas zal ik hen helpen.” Katrien volgde de blik van Mina en zag de ravage die ooit een nette en ordelijke tuin geweest moest zijn. Zij zag ook dat de tuin kapot was en die bijenkorf in 4 stukken, was ook niet echt zoals het hoorde. Katrien kon dan wel niet lezen en schrijven, logisch nadenken kon ze wel. De bijensteken…

Katrien rende terug naar het dorp om de drie jongens eens aan de tand te voelen. De jongens zeiden dat zij niets gedaan hadden en dat ze echt niet wisten hoe het kon dat ze midden in de nacht gestoken waren. Zij waren brave jongens, die de hele nacht gewoon in hun bed hadden gelegen. Plechtig vouwden zij hun handen en keken met onschuldige, grote ogen naar Katrien en de andere volwassenen op.
Carolus, de slimste van het stel, was zelfs nog iets brutaler en beweerde dat Mina de bijen gestuurd had. Omdat ze een gemene heks was. Als bewijs liet hij zij arm zien. Daarop waren drie diepe schrammen gekrast. Het leek verdacht veel op een flinke krab van een hele boze Poortwachter. Echter de dorpsbewoners geloofden dat Carolus hen hét bewijs liet zien, dat Mina een heks was. Een heks, die haar bijen op deze onschuldige jongens afgestuurd had.

Alle mannen en jongens van het dorp trokken het bos in om Mina te halen en te berechten. Toen ze bij Mina’s huisje aankwamen, was het echter helemaal verlaten. Wat ze niet wisten, is dat Metgezel alle gesprekken in het dorp had afgeluisterd en daarna Mina was komen halen. Samen met de andere katten had Metgezel haar diep mee het bos in had genomen. De mannen en jongens sloegen het huisje van Mina helemaal kapot en vernielden de rest van de tuin. Ze trokken kruiden met wortel en al uit de grond en schudde net zo lang aan de bomen tot al het fruit met een plof op de grond viel. De overige bijenkorven, met de vervaarlijk zoemende bijen, lieten ze angstvallig met rust. Toen ze klaar waren trokken de dorpelingen weer weg naar hun dorp. Er viel een merkwaardige gespannen stilte over de open plek waar Mina’s huisje had gestaan.

Poortwachter en Metgezel kwamen het bos uit, met bolle ruggen en dikke opgezette staarten. Daarachter volgde Mina met Butler tussen haar benen en tenslotte kwamen Heen en Weer met grote angstige ogen uit de struiken gekropen. Mina bekeek alles van een afstand en haar hart vulde zich met een mengeling van verdriet, angst en boosheid. Boosheid zoals ze die nog nooit gevoeld had. En ze sprak de woorden die ze ooit geleerd had van haar moeder, die ze weer van haar moeder geleerd had en… nou ja zo verder, maar die nog geen enkele vrouw in haar familie gesproken had.

“Ik vervloek deze plek, dit bos en het dorp. Ik vervloek de dorpelingen, hun kinderen, hun kinders kinderen en hun kinders kinds kinderen. Dit bos is vervloekt en zal vergeven zijn van geesten en kobolden. Nooit zal iemand dit bos kunnen betreden. Tot de nacht dat de zeven planeten op een rij staan en alle zonden vergeven zullen zijn.”

Mina pakte wat er over was van haar spullen en trok het woud in. Niemand heeft haar ooit nog gezien en niemand weet wat er van haar geworden is. Niemand durfde ook meer het bos in. Dag na dag ging voorbij, week na week, jaar na jaar. Overdag lijkt het bos, gewoon een bos, zoals al die andere bossen, maar ’s nachts horen de bewoners van het dorp nog steeds rare geluiden en mensen die het bos toch ingaan komen terug met de raarste verhalen. En altijd spelen in die verhalen een grote grijze kat, een gestreepte kat, 2 zwarte katten en een lapjeskat een rol.
Is dat toeval? Dat zullen we misschien ooit wel te weten komen. Als de zeven planeten op één lijn staan en alle zonden vergeven zullen zijn.